Over de reeks gedichten
Schrijven over oorsprong, zin en einde van het menselijk leven is per definitie iets paradoxaals, immers zonder taal was en is de mens ondenkbaar, terwijl juist die taal hem met onmogelijk te beantwoorden vragen over zijn bestaan opzadelt. Wellicht tegen beter weten in probeert de literatuur en met name de poëzie een kier te forceren, al is het maar kortstondig of vluchtig, in die dramatische, zo niet tragische constellatie, door de taal als het ware met haar eigen middelen te bestrijden of te verleiden. Dat is wat geprobeerd wordt met en in de 27 strofen van Ark van alfabet, strofen die gehoorzamen aan de volgorde van het alfabet, door opeenvolgend elk van hun drie regels te laten beginnen met een van de letters en met een omvattende strofe af te sluiten. Daarbinnen moet de taal proberen te overleven als in een dobberende ark, in de hoop om ergens iets te kunnen ontwaren van de zin of het einde van wat een zondvloed lijkt die ze over zichzelf heeft afgeroepen.
Over de tekeningen
Toen Hans de Wit voor de eerste keer Ark van Alfabet las, viel hem direct de rijkdom aan beelden op. In de 27 strofen zag hij dat op ‘acrobatische’ wijze de onlosmakelijke en dramatische taal-mensverhouding werd uitgerafeld, beschouwd, getransformeerd en gereconstrueerd, vanaf het ontstaan van de mens tot zijn neergang.
Hij ervoer de beeldende associaties als zo talrijk en intens, dat
hij niet hoefde te twijfelen over zijn antwoord op het verzoek mee te werken aan een uitgave van die gedichtenreeks met fragmenten van tekeningen van hem daarbij.
De Wit koos 26 details uit vijf eerder gemaakte grote tekeningen die voor hem de beeldende zeggingskracht van de tekst op hun eigen manier tonen, om in combinatie met die tekst het drama tweeledig gestalte te geven.
Hans de Wits tekenwerk, met zijn dystopische karakter, vertelt zo naast de gedichten een verhaal op parallelle, maar allesbehalve illustratieve eigen wijze.